De rechtsbescherming van burgers die bezwaar willen maken tegen een gemeentelijke beslissing staat onder druk. GroenLinks maakt zich daar zorgen over, en vindt dat bij veranderingen in de nu bestaande procedures in ieder geval aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan.

Donderdag 3 juli bespreekt de Raadscommissie Algemeen het Jaarverslag 2013 van de Adviescommissie voor de Bezwaarschriften (ACB) en de beleidsreactie van het College. Het verslag als zodanig geeft niet veel redenen tot opmerkingen, maar de Werkgroep Rechtsbescherming en de gemeenteraadsfractie van GroenLinks Delft zijn wel zeer bezorgd over ingevoerde en nog in te voeren veranderingen in procedures die de rechtsbescherming aantasten van burgers die bezwaar willen maken tegen een gemeentelijke beslissing.

Als iemand bezwaar willen maken tegen een gemeentelijke beslissing (bijvoorbeeld de afwijzing van een aanvraag), kan hij of zij een bezwaarschrift tegen die beslissing indienen. Bezwaarschriften worden middels een hoorzitting behandeld door een onafhankelijke Bezwaarschriftencommissie, die het College van Burgemeester en Wethouders (die formeel moeten beslissen op het bezwaarschrift) adviseert over de beslissing op het bezwaarschrift. Die procedure staat echter onder druk. Naast (of zelfs in plaats van) de bestaande manier van afhandeling van bezwaarschiften dreigt een andere afhandeling ingevoerd te zullen worden: het zogeheten ‘ambtelijk horen’, waarbij ambtenaren van de gemeente zelf in gesprek gaan met de bezwaarmaker en vervolgens een advies over het bezwaar aan het College opstellen. Een voorbode daarvan is wat nu al gebeurt, zonder dat de gemeenteraad daar in gekend is. Er zijn nu namelijk zaken waarin ‘bezwaarmakers hun bezwaar niet doorzetten’ dankzij ‘communicatie’ ‘zonder formele procedure’. De Commissie is daar op blz 6 van het Jaarverslag terecht kritisch over. Vanuit de ambtelijke dienst zelf wordt telefonisch contact gezocht met indieners. Vroeger heette dat “mediation” of “pre-mediation”; Engels voor “bemiddeling”; nu bemiddelt de dienst dus tussen zichzelf en van haar afhankelijke mensen. Ambtenaren uit de ambtelijke dienst zelf, die bij hoorzittingen van de Adviescommissie voor de Bezwaarschriften (en in geval van beroep ook bij de rechtbank) namens de ambtelijke dienst verweerder (verdediger van het besluit) zijn, verrichten dit ambtelijk horen. De bezwaren die in het Jaarverslag genoemd worden, onderschrijven wij dan ook: (1) deze hoorders zijn van nature meer gericht op het laten intrekken van het bezwaar dan op erkenning van eigen fouten, (2) door deze vorm en timing van de “communicatie” heeft de voorbereide hoorder een voorsprong op de onvoorbereid gebelde bezwaarmaker, en (3) de rechtsgelijkheid, de rechtszekerheid en het onafhankelijke oordeel zijn in het geding.

Dit is met de beste wil van de wereld niet ‘onafhankelijk’ te noemen; een kernbegrip dat niet voor niets in het vorige én het huidige Collegeakkoord staat.

 

De vraag is, welk probleem hier wordt opgelost. Nergens blijkt immers wat er mis is met de oorspronkelijke werkwijze, en wat de voor‑ en nadelen zijn van dat zogeheten ‘effectief communiceren’, en waarom dat dan niet beter meteen, in de eerste fase kan gebeuren, in plaats van pas in de bezwaarfase. Intrekken van het bezwaarschrift mag als zodanig ook nooit het doel zijn.

Wij erkennen dat de volledige procedure met commissievoorbereiding, verweerschriftopstelling, hoorzitting, verslaglegging enzovoorts in “simpele” gevallen als overtrokken kan worden beschouwd. Een “efficiëntere” procedure dienst echter in ieder geval aan de volgende voorwaarden te voldoen:

1)     duidelijke criteria voor wanneer voor zo’n procedure mag worden gekozen en wie dat bepaalt;

2)     ‘effectief communiceren’ in de fase vóór het bezwaarschrift;

3)     eventueel ambtelijk horen niet door verweerders van de dienst zelf, en niet op een moment en in een setting waarin bezwaarmaker een voorbereidingsachterstand heeft op de hoorder;

4)     monitoring van de uitkomsten ter lering voor de uitvoerende dienst; en, vooral ook:

 

5)     het eindoordeel (de zogeheten ‘beslissing op bezwaar’) niet door de ambtelijke dienst zelf.