De GroenLinks studiemiddag sociale politiek in Delft van zaterdag 19 januari was een succes. Wethouder Saskia Bolten vertelde dat alle plannen uit het coalitieakkoord in uitvoering zijn, maar dat er desondanks toch nog armoede in Delft is. Er zijn nog knellende regels en diverse aanbestedingsprocedures die ervoor zorgen dat mensen buiten de boot vallen.
Zo’n 17% van de Delftse bevolking (6400 gezinnen) heeft een inkomen lager dan 120% van de bijstandsnorm, studenten nog niet meegerekend, zo leerden we van ambtenaren Michel Noordermeer en Maria Berger, die over hun ervaringen met het beleid op het gebied van reïntegratie en armoede vertelden.
Onder leiding van Febe Deug (van organisatieadviesbureau De Beuk) werd vervolgens gediscussieerd over de knelpunten en belemmeringen die er voor zorgen dat het beleid nog niet effectief genoeg is. Vanuit de werkgroep sociale politiek werd aangedragen dat een integrale aanpak nodig is, omdat vanuit verschillende achtergronden problemen aangedragen worden die sterk met elkaar te maken hebben. Functioneel analfabetisme komt bij 10% van de Delftenaren voor, mensen vinden de weg niet in het woud van regels en regelingen en lopen zo veel geld en mogelijkheden mis. Hun kinderen lopen al op zeer jonge leeftijd een achterstand op, waarover de aanwezige schooldirecteur zegt, dat die vaak niet meer ingehaald kan worden.
Misschien nog belangrijker dan financiële armoede is de tweedeling die er door ontstaat: mensen met een laag inkomen doen weinig mee aan culturele activiteiten, zijn zelden lid van een sportvereniging en maken soms te weinig gebruik van de gezondheidszorg. En dit terwijl de gemeente vele mogelijkheden biedt, maar het blijkt voor de gemeente moeilijk te zijn om manieren van communiceren te vinden, waarmee iedereen bereikt wordt. Zo leest 50% van de mensen met een laag inkomen de stadskrant niet en komt het merendeel van de mensen niet in de buurthuizen, die een centrale rol spelen in het Delftse sociale beleid.
Als aanzet voor het tweede deel van de middag, vertelt Febe Deug over het begrip ‘Burgerschap’. Een term die veel meer inhoud dan het nu vaak gebruikte model, waarin de burger als klant gezien wordt. Dat gaat voorbij aan het feit dat burgers ook verantwoordelijkheid en verplichtingen hebben ten opzichte van die overheid.
Hierna splitst het gezelschap zich in 3 groepen.
De eerste groep buigt zich over de knellende regels en procedures. Belangrijkste conclusie is dat deze niet moeten worden opgesteld vanuit bureaucratische uitgangspunten, maar vanuit de logica van de ‘klant’. Duidelijk is dat dat nog niet zo gemakkelijk is, bijvoorbeeld omdat ambtenaren worden afgerekend op het strikt naleven van de regels.
De tweede groep bespreekt de principiële keuze tussen persoonlijke autonomie en gedwongen hulp. Moeten we het wel laten gebeuren dat een kind in een kansarm gezin al jong een achterstand oploopt? Vastleggen in regels leidt tot betutteling. Meer mensen inzetten in de sociale zorg leidt tot meer maatwerk en eerdere signalering van problemen.
De laatste groep praat verder over “netwerken”. Het ontwikkelen van een netwerk is noodzakelijk om deel te nemen aan de maatschappij. Voor kansarmen is het erg moeilijk om een netwerk te ontwikkelen, bijvoorbeeld door taalproblemen. De gemeente moet het ontstaan van netwerken stimuleren. Een goed voorbeeld is het ontstaan van de “Moe’s tuin” in de Poptahof, waar buurtbewoners elkaar ontmoeten. Netwerken vormen de basis voor maatschappelijke betrokkenheid.
“De oplossing” voor de sociale problemen in Delft hebben we in één middag natuurlijk niet gevonden, maar we hebben wel genoeg stof opgedaan voor de werkgroep Sociale Politiek om de GroenLinkse visie verder uit te diepen.